Onderstaand artikel verscheen 31 augustuis 2013 in de zaterdagbijlage ‘Letter & Geest’ van dagblad Trouw, onder de niet al te beste titels – door de redactie verzonnen – ‘Kunstsubsidie is verrot’ (op de omslag) en ‘Kunstsubsidie is corrupt’ (als kop). Uiteraard heeft het artikel, afgezien van een aantal scherpe reacties, geen invloed gehad op het beleid van de kunstenfondsen, die immers principieel immuum zijn voor argumenten en nooit van plan waren de opdracht van het ministerie serieus te nemen. Omdat klokkenluiders in Nederland bijzonder onwelkom zijn, is het ministerie van OCW ook geenszins van plan in te grijpen. Op termijn betekent dit dan ook het verdwijnen van de kunstenfondsen, omdat deze houding van kunstenfondsen en overheid uitgebreide munitie biedt aan de rechts-populistische behoefte om de kunstsubsidies af te schaffen. Maar de slaap is diep.
——————————————————————————————————————-
KUNSTSUBSIDIES CULTIVEREN ONKUNDE
Gekrenkt door jarenlange bezuinigingen wacht de moderne-kunstelite gelaten de nieuwe regeringsplannen met cultuur af. Ik vrees een verdere bezuinigingsronde voor de kunstsubsidies niet; deze waren toch alweer aan herziening toe en mogen van mij in zijn huidige vorm worden opgedoekt. Het uitgebreide subsidiesysteem in Nederland compenseert een leegte: het moet de fictie van een Europees beschaafd land hooghouden, bij gebrek aan een elite die iets van de culturele identiteit van een land probeert hoog te houden. De huidige kunstfinanciering biedt – bij gebrek aan een mecenaatstraditie – een onthullend kijkje in de volksziel van een plebejische natie.
John Borstlap
Waartoe heeft de overheidsbemoeienis met nieuwe kunst zoal geleid? In 1994 verwierf het Amsterdamse Stedelijk Museum voor hedendaagse kunst een glazen bak met ziekenhuisafval voor 450.000 gulden (‘Waste’ van Damien Hirst); in 1995 gevolgd door een 680.000 gulden kostende verzameling tl-buizen die aan- en uitfloepend seksuele posities uitbeelden (‘Seven Figures’ van Bruce Nauman). De immer vooruitstrevende Rotterdamse gemeente wilde niet achterblijven en kocht in 2003 een zes meter hoge stenen kerstman met een anusdildo in de hand, voor 180.000 euro, exclusief sokkel. In hetzelfde jaar subsidieerde het Amsterdams Fonds voor de Kunst het rondsturen van 200.608 quasi-officiële formulieren, die de ontvangers aanmoedigden illegalen aan te geven – een ‘modern kunstwerk’ à 19.000 euro. In 2004 werd in een vinexwijk in Zwolle een tent onthuld die zogenaamd in de maanden daarvoor de totstandkoming van een door de gemeente betaald kunstwerk (138.000 euro) aan het oog van nieuwsgierigen had onttrokken. Op de ‘opening’ kregen de bewoners in de volkomen lege tent op een bandje te horen dat kunst de kunst van het weglaten is, tot de essentie van het niets overblijft.
Ook in de muziek is prut een goede business. Tijdens het Holland Festival van 1995 werd Stockhausen’s ‘helikopter-kwartet’ uitgevoerd: in vier helikopters mengden leden van het Arditti String Quartet hun driftig gekras met het gebulder van de wieken – voor een ton per helikopter. In de periode 2000-2003 keerde het muziekfonds de componist Otto Ketting voor 103 minuten slaapverwekkende muziek 125.884 euro uit: 1.222 euro per minuut. De geluidskunstenaar Klas Torstensson werd bedeeld met 1.053 euro per minuut, terwijl zijn collega Cornelis de Bondt met conceptuele werken getiteld ‘Gebroken Oor’, ‘Bloed’ en ‘Karkas’ 786 euro per minuut toucheerde.
De subsidiëring van nieuwe muziek was oorspronkelijk bedoeld om componisten de gelegenheid te bieden om te componeren zonder de druk van een baan elders. Iedere beginnend componist heeft nog geen uitvoeringen of ‘oeuvre’, maar heeft veel tijd nodig om zich te ontwikkelen. Als hij kiest voor een academische carrière, heeft hij in principe geen recht op de voorziening die juist bedoeld is voor componisten die kiezen voor fulltime componeren. Toch werd de subsidiepot een prettige bron van extra inkomsten voor conservatoriumdocenten zoals De Bondt of de professor van de Muziekfaculteit van de Universiteit van Amsterdam: Rokus de Groot.
Het Nederlandse Fonds voor de Podiumkunsten maakt geen enkel onderscheid tussen genres, kwaliteit of betekenis in bredere culturele context. In 2012 ontving geluidskunstenares Anne La Berge, die klanken aan de dwarsfluit ontlokt die eerder aan verteringsproblemen dan aan muziek doen denken, van het Fonds Podiumkunsten een stipendium van 36.000 euro; La Berge vervult zelf een adviseursfunctie binnen het fonds. Haar echtgenoot David Dramm (die enthousiast met popmuziek in de weer is en daarom ook nu en dan in adviescommissies voor serieuze muziek plaatsneemt), mocht in dezelfde ronde met eenzelfde bedrag zijn geluiden verder exploreren. Om het ministerie van OCW gerust te stellen dat het belastinggeld met de grootste deskundigheid werd besteed, kregen óók de amateurs van het Drents Studentenorkest en het Philharmonisch Orkest van Heemstede een forse bijdrage.
Het Mondriaanfonds voor de beeldende kunst deelt geld uit aan kunstenaars om zich te ontwikkelen, zodat de duizenden jonge artiesten die jaarlijks door de gezamenlijke Nederlandse academies op het subsidiecircuit worden voorbereid, met hun conceptuele onkunde een tijdje kunnen teren op de generositeit van de samenleving, totdat ook zij voor een normale baan kiezen en over hun ongefundeerde tienerambities zijn heengegroeid. De kunstenfondsen zijn er kennelijk niet voor getalenteerde realisten als Henk Helmantel en Kik Zeiler. Gelukkig hebben zij het subsidiecircuit niet nodig, ze hebben kopers gevonden voor hun werk. Maar de fondsen blijven gesloten voor topkunstenaars voor wie de markt traag tot erkenning overgaat, zoals bij Wim Heldens, in 2011 winnaar van de internationale BP Award van de National Portrait Gallery in Londen, wat hem op slag grote bekendheid opleverde.
Waarom volgen de kunstenfondsen de prima instructies van het Ministerie niet op? Wie de beleidsnota’s leest, ziet dat subsidies voor nieuwe kunst bedoeld zijn voor kwalitatief hoogstaand werk en een pluralistisch, veelvormig veld – maar daar komt feitelijk weinig van terecht, zoals mijn eigen recente conflict laat zien hoe de ministeriële richtlijnen worden uitgevoerd. Ik mag niet klagen over erkenning van mijn muziek – buiten het subsidiecircuit. Het Orkest van het Oosten, het New Queen’s Hall Orchestra (Londen), het Orchestre National de Montpellier en de Sinfonia Moldava in Iasi voerden mijn orkestmuziek uit; sterdirigent Jaap van Zweden bereidt uitvoeringen voor in seizoen 2014-’15; een cd met kamermuziek, uitgevoerd door topmusici, kwam uit in Engeland; de Kammersymphonie Berlin brengt volgend seizoen een première van een symfonie; het kamerorkest Sinfonia Rotterdam bereidt een semi-concertante uitvoering van mijn korte opera ‘Flucht nach Kythera’ voor. De bekende Britse filosoof en emeritus hoogleraar esthetiek Roger Scruton, de Duitse filosoof Andreas Dorschel, hoofd van het Muziekesthetisch Instituut in Graz en de Duitse theoreticus Wolfgang-Andreas Schultz hebben zich opgeworpen als pleitbezorgers van mijn werk met aanbevelingen en analyses om de aanvragen voor financiering van compositie-opdrachten voor mijn werk bij het Fonds Podiumkunsten te ondersteunen, opdat ik van mijn werk kan leven en reizen om mijn contacten in het Europese muziekleven verder uit te bouwen. Mijn boek ‘The Classical Revolution’ verscheen onlangs bij de Scarecrow Press in New York. (Ik vermeld dit alles niet uit borstklopperij, maar om te demonstreren hoe een Nederlands kunstenfonds werkt.) Dit alles betekent namelijk niets voor het fonds: integendeel, erkenning in de muziekpraktijk blijkt een grote barrière om van je werk te mogen leven.
Na een zoveelste afwijzing van een aanvrage besloot ik in 2010 de zaak voor de rechter te brengen. In de rechtszaal legden twee fondsvertegenwoordigers uit, dat mijn muziek ‘gebrek aan oorspronkelijkheid’ verried, en dat de positieve beoordelingen van buitenlandse deskundigen en de tekenen van erkenning in de muziekpraktijk, geen enkele betekenis hadden. Vooral probeerden zij de opinie van Roger Scruton – auteur van een standaardwerk over muziekesthetiek – af te doen als politiek gemotiveerd. “Borstlaps werk voldoet aan de beoordelingscriteria zoals vastgesteld door het Fonds Podiumkunsten, en de argumenten zoals in de rechtszaak gepresenteerd laten een grotesk vooroordeel zien tegen degenen die niet een – beperkte – opvatting delen over de betekenis van ‘modern’ en ‘oorspronkelijk’”, schreef Scruton in zijn aanbeveling. Maar volgens het fonds kan deze conservatieve filosoof met ‘original’ alleen maar ‘conservative’ bedoelen.
Om aan te tonen dat fondsoordelen behoorlijk kunnen blunderen, bracht ik het hilarische voorbeeld in van ’Bubbles’. Deze ‘avantgarde-compositie’ werd op een keyboard gerammeld door de kinderen (5 en 8 jaar) van componist Eduard de Boer. In 1994 had De Boer het fonds beticht van belangenverstrengeling: hij werd weggehoond en naar betaling van zijn (serieuze) werk kon hij voortaan fluiten. Maar het ‘werk’ van zijn kinderen honoreerde het fonds in 2005 met 3.000 euro, plus het compliment dat deze compositie de kwaliteit van zijn overige werk oversteeg. Het verslag dat De Boer van zijn grap maakte, is te bewonderen op YouTube (google op ‘eduard boer bubbles’, en vergeet u vooral niet het geluid aan te zetten). Het Fonds Podiumkunsten hield in de rechtszaal vol dat ‘Bubbles’ juist een uitstekend werk was, dat correct was beoordeeld en terecht betaald. Het fonds wist het dus beter dan de maker zèlf. Geconfronteerd met zóveel gestuntel, kon de rechtbank uiteindelijk niet anders besluiten dan dat het fonds mijn aanvrage inderdaad onzorgvuldig had behandeld.
Een honoreringsaanvrage door de Kammersymphonie Berlin die tijdens de procedure bij het fonds binnenkwam, heeft het fonds aanvankelijk afgewezen omdat het Drents Studentenorkest en de Philharmonie van Heemstede prioriteit hadden. Toen ik dreigde met een nieuwe rechtszaak, accepteerde het fonds de aanvraag alsnog.
Berust het gedrag van het Fonds Podiumkunsten op kwaadwilligheid, vèrgaande domheid, gemakzucht of een diepe afkeer van kunstenaars die het officiële Nederlandse kunstklimaat niet interessant genoeg vinden? Ik denk dat het vooral voortkomt uit de instinctieve reflex om de status quo in stand te houden en de mooie, breed ontwikkelde overheidsbemoeiing met de Nederlandse ‘cultuur’ te beschermen tegen kritiek van ‘dissidenten’. Wat zegt dit alles over het culturele klimaat? De overheid besteedt nog altijd véél geld aan cultuur, ondanks het geklaag over bezuinigingen. Maar in Nederland leeft geen besef van wat het woord ‘cultuur’ betekent – alle literatuur over kunst en cultuur ten spijt. Dit verklaart het egalitaire, democratische veld van nieuwe prutkunst dat door de kunstenfondsen wordt bediend: alles mag, alles is goed – behalve serieuze nieuwe kunst want die past niet in het inhoudelijke beleid van de fondsen.
Recent onderzoek van de economen Aris Gaaff en Ernst Bos toont dat sinds 1960 het aantal Nederlandse kunstenaars dat ‘doorbreekt’ onafgebroken is gedaald, terwijl de kunstsubsidies in die periode juist enorm toenamen. Ze keken naar de kunstenaars binnen de officiële, moderne kunstwereld, die zoals bekend urinoirs, ingeblikte uitwerpselen, ziekenhuisafval, doorgezaagde dierenlijken, vloeren van pindakaas en vieze bedden ook best ‘kunst’ vindt. Dus zelfs dáár is iets van een teruglopend aantal ‘grote talenten’ opgemerkt. De Nederlandse overheid heeft na de Tweede Wereldoorlog het modernisme omarmd met een geestdrift die zijn verklaring vindt in een typisch Hollandse karaktertrek: het ‘doe maar gewoon’-syndroom, dat behoeftigen optilt en individuele prestaties die boven de middelmaat uitsteken, naar beneden haalt omdat dit herinnert aan elitaire, hiërarchische ideeën. Het naoorlogse modernisme, zowel in de beeldende kunst als in de muziek, werd gekenmerkt door primitiviteit, gebrek aan artistieke vaardigheden en het ontbreken van ieder ideëel of transcenderend element. Kunst werd ‘gewoon’ en de grove, op enthousiaste kindertekeningen lijkende werken van een Karel Appel en de primitieve draaitollen van Peter Schat’s ‘To You’ werden gecelebreerd als een bevrijding van de ‘druk der traditie’. Het modernisme vervulde een symboolfunctie in een egalitaire maatschappij-opvatting: kunst voor iedereen en door iedereen, en het overheidssubsidiesysteem ontwikkelde zich tot een fijnmazige delta van door sociale motivatie gedreven ondersteuning van creativiteit die niet werd gehinderd door uitzonderlijk talent, individuele visie of buitengewone prestatie. Maar de kunsten spelen zich af in een veld dat door en door hiërarchisch is. Dat is geen gevolg van machtsmisbruik van een maatschappelijke elite, maar ligt in het fenomeen zèlf besloten. Werkelijke kunst is prestatiegericht, en berust op het vermogen te onderscheiden tussen wat wel en wat niet goed of bruikbaar is.
Het primitieve, lege, onbenullige, platvloerse en egalitaire werd aldus het officiële, culturele gezicht van Nederland; vandaar de lege tent in Zwolle en de subsidiëring van het Drents Studentenorkest. Vandaar de miskenning van de nieuwe figuratieve schilderkunst, waarbij het treurige geknoei van een Marlene Dumas, en niet het meesterschap van een Henk Helmantel of een Wim Heldens de Vermeerprijs krijgt, nota bene genoemd naar een realistische schilder die de kunstvorm tot artistieke perfectie heeft gebracht. In Nederland is het officiële kunstbeleid een inhoudelijk cultuurbeleid dat ‘relevantie’ uitdeelt zonder enig normbesef.
Dat subsidiekunst feitelijk plebejisch, populistisch is, lijkt op het eerste gezicht onwaarschijnlijk: de moderne kunst was toch hermetisch, vèr boven het plebs verheven, alleen voor ingewijden te begrijpen? Maar als je de ‘art speak’ van de ‘culturele elites’ doorziet als onnozele mythologie en je met een nuchter oog naar de producten kijkt, dan zie je dat hun artistiek niveau nog veel primitiever is dan die van het Tros Muziekfeest op het Plein, André Rieu, en het zigeunerinnetje boven de eethoek. Je hebt dus twee soorten door populisme en onkunde gevoede prutkunst: linkse prut, ingepakt met de pretentieuze prietpraat van de ‘kunsttheorie’ en door de overheid met de kunstenfondsen in stand gehouden, en rechtse prut, die volks en onwetend is en zonder pretentie.
Nieuwe kunst met inhoudelijk artistiek niveau wordt nadrukkelijk niet gesubsidieerd: en natuurlijk is dat inhoudelijk cultuurbeleid, geheel in strijd met Thorbecke’s principes (‘De Kunst is geen regeringszaak, in zooverre de Regering geen oordeel, noch eenig gezag heeft op het gebied der kunst’) en met de instructies van het Ministerie. Nederlanders hebben geen cultuurbesef, ze zien de Stradivarius van de cultuur aan voor een tennisracket: functioneel, democratisch, egalitair, voor iedereen toegankelijk, en overal verkrijgbaar – en wanneer het onderhoud ‘te duur’ wordt, gooien ze hem zonder hartzeer weg.
Voor de problemen rond de Nederlandse subsidies voor de kunst, inclusief de nieuwe, zijn goede oplossingen te bedenken. Die draaien allemaal om ‘cultuurbesef’: het vermogen om onderscheid te maken tussen het betekenisvolle en het onnozele, het intelligente en het domme, het ontwikkelde en het primitieve, het conventionele en het oorspronkelijke. Door te vergelijken leer je kwaliteit te onderscheiden, zo worden artistiek kunnen en oorspronkelijkheid zichtbaar. Dit is met een traditionele benadering heel goed mogelijk: “Alleen tegen de achtergrond van een traditie wordt oorspronkelijkheid waarneembaar”, schrijft Scruton in ‘Modern Culture’.
In 2010 pleitte Jaap van Zweden, Nederlands grootste dirigeertalent sinds Bernard Haitink, in het tv-programma ‘Pauw en Witteman’ al voor de ontwikkeling van een mecenaat naar Amerikaans model. Terecht. Een particulier mecenaat voor nieuwe kunst – naast een basissubsidie voor de instellingen – lijkt me veel beter dan een onzinnig overheidssysteem, gerund door onkundigen. Daartoe is een cultuuromslag nodig die al begint bij de lagere school, en die de burger vaccineert tegen de onzinnigheden van de inmiddels oeroude moderne kunst. Die burger kan zo doordrongen raken van de noodzaak van een culturele identiteit waar het land trots op kan zijn, in plaats van één die slechts gêne en verontwaardiging oproept.
——————————————–
Opmerking (augustus 2015): Veelzeggend is, dat de vele boze reacties die dit artikel losmaakte, geheel voorbijgingen aan de vermelde absurde kunstsubsidies, die stuk voor stuk te verifiëren zijn en als beschamend falen voor iedereen zichtbaar. Een volwassen stem wordt in de Nederlandse kinderspeeltuin niet geaccepteerd.