In 2013 verscheen bij Uitgeverij Bert Bakker de bundel ‘Waar of niet?’ met essays over de vraag wat waarheid is, samengesteld door Andreas Kinneging en Rob Wiche. Vooral het essay van Kinneging, ‘Anders dan alle anderen’, over de invloed van de Romantiek op de hedendaagse samenleving, is van actueel belang voor de kunsten omdat met name de hedendaagse cultuur – en daarmee ook de hedendaagse serieuze muziek, de zg. kunstmuziek – doordesemd is van ideeën die in de Romantiek hun oorsprong vinden.
Citaat uit de inleiding van de bundel:
De invloed van de Romantiek op het hedendaagse denken, de kunst en de moraal, is immens en problematisch, zo stelt Andreas Kinneging in zijn bijdrage ‘Anders dan alle anderen’. Kenmerkend voor die geestelijke beweging, die ontstond in de tweede helft van de achttiende eeuw, is de allesoverheersende waarde die deze toekent aan de menselijke individualiteit: ieder mens is uniek. Die uniciteit moet zoveel mogelijk gekoesterd en bevorderd worden. De romantische denkwijze betekent een radicale breuk met de tot dan toe dominante visie, die ieder individu beschouwt als een representant van de soort waartoe het behoort. Sinds 1968, het begin van de neoromantische revolutie, hebben de ideeën der Romantiek zich als een olievlek verspreid over de gehele bevolking van de westerse wereld, aldus Kinneging.
Voor eenieder die zich betrokken voelt bij de culturele vraagstukken zoals deze zich in de huidige tijd voordoen, zoals rond de bizarre verschijnselen als ‘concept art’ en ‘geluidskunst’, beide vaak in de openbare ruimte gepresenteerd als ‘beeldende kunst’ en ‘muziek’, en meestal ruim gesteund door het overheidsmecenaat, is dit essay van groot belang omdat het laat zien hoezeer bepaalde opvattingen die kennelijk niet meer ter discussie gesteld worden en veelal zonder enige reflectie toegepast in de werkelijke wereld, lange wortels hebben in het verleden, en alternatieve visies als een uit de hand gelopen onkruid overwoekeren – met alle gevolgen vandien.
De gehele bundel is sterk aanbevolen, een verzameling teksten die uitmunten door helderheid en toegankelijkheid m.b.t. een onderwerp: ‘Waarheid’, dat in deze tijden van algemeen geaccepteerd relativisme bijna een taboe is geworden en zelden serieus wordt genomen. Het blijkt namelijk dat er wel degelijk zoïets bestaat als een objectieve waarheid, niet alleen maar op triviaal niveau, maar ook in relatie tot de condition humaine.
‘Waar of niet? Over de vraag wat waarheid is’, Uitgeverij Bert Bakker, 2013.
Over Kinneging vermeldt de bundel achterin:
Prof. Dr. Andreas Kinneging is hoogleraar Rechtsfilosofie aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Leiden. Hij promoveerde in 1994 op het proefschrift Aristocracy, antiquity and history; an essay on classicism in political thought. Hij is vooral bekend van zijn boek Geografie van goed en kwaad (2005). In 2011 verscheen onder zijn verantwoordelijkheid de eerste vertaling van Tocqueville’s klassieke De la Démocratie en Amérique.
De voetnoten staan helemaal onderaan de tekst. Het essay is geplaatst met toestemming van de uitgever en de auteur.
—————————————————————————-
ANDERS DAN ALLE ANDEREN
Andreas Kinneging
1. Inleiding
De periode vanaf 1800 tot 1850 wordt doorgaans het romantische tijdperk genoemd. Niet dat iedereen die toen leefde romanticus was. Het overgrote deel van de bevolking zal het niet geweest zijn. Maar de literatuur, de filosofie en de kunst uit die tijd wordt gedomineerd door romantici. Dat rechtvaardigt het pars pro toto ‘romantisch’ voor het gehele tijdperk, ofschoon het in werkelijkheid dus een zaak was van een minderheid, de romantische denkers en kunstenaars enerzijds en het gebildete en lezende Bürgertum anderzijds.
Evenmin is het zo dat de romantiek in 1800 vanuit het niets opdook en daar in 1850 ook net zo plots weer in verzonk. In de achttiende en zeventiende eeuw, en zelfs in de zestiende eeuw stuiten we soms op opvattingen en ideeën die lijken op wat de romantici later te berde zullen brengen. En na 1850 blijft de romantische denkwijze en geesteshouding voortbestaan. Temidden van en vaak tegenover diverse andere benaderingen is het romantisch perspectief tot op heden springlevend gebleven. Er valt zelfs veel voor te zeggen om de opvattingen die dikwijls worden aangeduid als ‘de ideeën van 1968’, en die van zulk een grote invloed zijn in de huidige tijd, van het stempel ‘romantisch’ te voorzien, omdat ze sterk teruggrijpen op het erfgoed van de romantiek. Men kan wel stellen dat ‘1968’ het romantisch denken tot een perspectief heeft gemaakt dat voor het eerst door de grote massa van de bevolking in de westerse wereld –in ieder geval ten dele – wordt gedeeld. De romantiek is dus van grote actualiteit. Wie de huidige westerse wereld en de westerse ziel wil begrijpen, moet studie maken van het romantisch perspectief op de werkelijkheid en het leven. Dat is de invalshoek van dit essay. Het is niet zozeer een historische studie naar een afgesloten periode in het verleden, als wel een poging om een aantal van de meest wezenlijke romantische ideeën te beschrijven, die weliswaar teruggaan tot genoemde periode, maar tegenwoordig nog altijd en wellicht meer dan ooit van grote invloed zijn.
Anders dan bijvoorbeeld Rüdiger Safranski doet voorkomen in zijn overigens uitstekende boek Romantik, waarvan de ondertitel luidt Eine Deutsche Affäre, was de romantiek een intellectuele beweging die de gehele westerse wereld omspande. Er bestond een Franse, Duitse, Engelse en Amerikaanse romantiek. Maar ook aan de kleinere landen ging de romantiek niet voorbij. Zo was er ook een Nederlandse romantiek.[1]
Wat is het romantisch perspectief? In de vele boeken die over de romantiek zijn geschreven komen steeds dezelfde thema’s terug. Men denke aan de idealisering van de Middeleeuwen en de ongerepte natuur, de waardering voor emotie, fantasie en creativiteit, de geniale kunstenaar als ‘zout der aarde’ en het ideaal van de romantische liefde: de versmelting van twee verwante zielen. Allemaal zaken die wijd en zijd worden erkend als typisch romantisch.
Een opsomming van thema’s als de bovenstaande geeft echter nog geen goed beeld van het romantisch perspectief, al was het maar omdat niet duidelijk is wat de samenhang is tussen al die thema’s, wat het grondidee is dat ten grondslag ligt aan al deze verschillende ideeën en idealen en wat ze voor zovelen aantrekkelijk maakt. Over dat grondidee van de romantiek wordt veel minder geschreven. Soms wordt zelfs ontkend dat het bestaat. In dit essay staat het daarentegen centraal, ofschoon er ook het nodige zal worden gezegd over de diverse toepassingen en uitwerkingen ervan in allerlei concretere thema’s.
Het grondidee van de romantiek is een idee dat teruggaat tot de nominalistische revolutie in de metafysica van de late Middeleeuwen, maar dat pas aan het eind van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw volledig wordt doordacht: het idee van de individualiteit.[2] Dit idee zal in het navolgende eerst worden beschreven en nader uitgewerkt. Daarna pas kunnen we ingaan op wat het eigenlijke thema is van deze bijdrage, namelijk de verhouding tussen romantiek en waarheid. We zullen, als we daaraan toe zijn, allereerst de romantische waarheidsconceptie beschrijven zoals die voortvloeit uit het idee van de individualiteit. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een kritische reflectie op het waarheidsgehalte van de romantiek.
2. Individualiteit
Het idee van de individualiteit heeft een feitelijke en een normatieve component. Feitelijk staat het voor de overtuiging dat een individuele entiteit een specifieke eigenheid of uniciteit heeft. Normatief staat het voor de overtuiging dat die eigenheid of uniciteit van grote waarde is. Er geen rekening mee te houden of haar zelfs te onderdrukken is iets verwerpelijks.
Dit idee gaat zowel feitelijk als normatief in tegen de niet alleen in het Westen maar overal op aarde gedurende het grootste deel van de menselijke historie dominante visie op de verhouding tussen individu en soort. Het is de meest fundamentele breuk met deze intellectuele traditie in de geschiedenis. Het romantische perspectief is dus radicaal en revolutionair. Want de dominante visie zag de individuele entiteit als representant van de soort waartoe zij geacht werd te behoren. Deze laatste –de soort – werd gezien als ontologisch belangrijker. En bovendien als maatgevend voor het individu. Op een aantal terreinen is dat trouwens nog altijd zo. Een paar voorbeelden. Of een stuk metaal goud is, hangt af van de vraag of het voldoet aan de karakteristieken die kenmerkend zijn voor goud in het algemeen. Of een specifieke boom een eikenboom is, hangt af van de vraag of hij de kenmerken heeft die typisch zijn voor eikenbomen in het algemeen.
Maar op sommige terreinen is dit denkschema onder invloed van de romantiek op zijn minst omstreden geworden. Bijvoorbeeld: elke individuele man werd ooit eerst en vooral gezien als een specimen van de soort ‘man’. Deze soort werd geacht bepaalde kenmerken te hebben, zowel lichamelijk als geestelijk. Een van die kenmerken was ‘mannelijkheid’. Elke individuele man werd dus geacht mannelijk te zijn. De discussie ging over de vraag wat precies mannelijkheid, en meer in het algemeen de kenmerken van de man zijn. En over de vraag of specimen x aan die criteria voldoet dan wel tekortschiet. Kortom, of hij een echte man is of niet.
De soort hoeft geen biologische soort te zijn, zoals de soort ‘man’. De voorheen dominante traditie ziet overal soorten. De tragedie is volgens deze opvatting bijvoorbeeld ook een soort die bepaalde vaste kenmerken heeft. Elke tragedie, wil die een goede tragedie zijn, dient die kenmerken te vertonen. Zo werd een tragedie geacht in dienst te staan van de moraal, serieus te zijn, grootse hoofdpersonen te hebben, en een slechte afloop.
Een soort kan ook een handeling, een gebeurtenis, afspraak of nog iets anders zijn. Denk bijvoorbeeld aan het huwelijk, de overeenkomst, het verkeersongeluk, de vergissing. Overal ziet de dominante traditie ideële paradigmata, met bepaalde vaste kenmerken. Individuele handelingen, gebeurtenissen et cetera zijn wat ze zijn doordat ze passen binnen dergelijke abstracte paradigmata. Het huwelijk bijvoorbeeld werd gezien als een levenslange verbintenis tussen één man en één vrouw,[3] met als oogmerk de wederzijdse zorg en het krijgen en opvoeden van kinderen. Een individueel huwelijk is dus pas een huwelijk als het deze kenmerken heeft. Anders is het geen huwelijk, ook al zou iemand een andersoortige verbintenis wel zo noemen.
De gedachte die achter deze kijk op de werkelijkheid ligt, is dat soorten daadwerkelijk bestaan. Individuele entiteiten zijn wat ze zijn omdat ze behoren tot een bepaalde soort. Hun identiteit hangt af van het behoren tot die soort. Daar waar dit behoren niet vanzelfsprekend is impliceert dat een norm. Wil het individu voldoen aan zijn inherente taak en zijn ‘wie hij is’, dan dient hij zich te conformeren aan de soort. Met andere woorden: de kenmerken van de soort functioneren tegenover de individuele entiteit als normatieve principes of regels, waaraan de laatste zich dient te houden, met het oog op zijn eigen ‘zelfverwerkelijking’.
Dit nu is wat het romantische idee van de individualiteit ontkent. Soorten bestaan niet werkelijk, maar zijn slechts samenvattende concepten. Het zijn woorden, gemaakt door de mens, of liever gezegd door mensen. Want ‘de’ mens bestaat eigenlijk niet. Het enige wat de werkelijkheid bevat is individuele entiteiten. Deze zijn allemaal anders. Allemaal uniek. Niet één is er inwisselbaar voor een ander. Ze te zien als exemplaar van een soort en die soort zelfs maatgevend te laten zijn voor het individu is, zo gezien, een omkering van de werkelijke relatie. Een soort is niets meer dan het resultaat van het theoretisch, conceptueel onder één noemer brengen van verschillende individuele entiteiten. Wij mensen doen dat omdat het een zeker praktisch nut heeft. Maar het soort-begrip heeft zeker geen normatieve lading voor het individu. De kwaliteiten van een soort zijn niet meer dan de grootste gemene deler van alle individuen die de soort omvat: een zuiver feitelijk statistisch gegeven. Voilà de metafysica van de romantiek.
3. Van een externe naar een interne maat
Wat zijn de implicaties van een dergelijke omkering van de verhouding van individu en soort? Hierboven werd al gesteld dat vanuit romantisch perspectief de kenmerken van de soort geen enkele normatieve betekenis hebben voor het individu. Externe principes en regels, die gebaseerd zijn op veronderstelde feitelijke of ideale kenmerken van de soort en die beschouwd worden als de norm – normaal – voor de individuele entiteit, verdampen. Om bij de bovengenoemde voorbeelden te blijven: een man wordt niet langer geacht zich te spiegelen aan en te modelleren naar wat geldt als een goed en juist optreden van ‘de’ man. Immers, vanuit het romantisch perspectief geldt: ‘de’ man bestaat niet. Dat geldt evenzeer voor tal van andere individuele entiteiten. Een tragedie bijvoorbeeld hoeft niet te voldoen aan allerlei vooropgezette externe criteria, zoals grootsheid van de personages en een slechte afloop, om toch een goede tragedie te kunnen zijn. Van een huwelijk kan men niet zeggen dat man en vrouw, omdat zij het huwelijk zijn aangegaan, bepaalde vooraf gegeven zaken aan elkaar verplicht zijn. En evenmin dat een huwelijk uit de aard der zaak tussen man en vrouw zou moeten zijn. Elk huwelijk is anders. Enzovoorts. De vraag wordt dan aan welke criteria een individuele entiteit moet voldoen om goed en waardevol te zijn, of te zijn wat ze is, om zichzelf te verwerkelijken. Het antwoord is eenvoudig: het individu is goed en waardevol zoals het is, juist in en door zijn eigenheid en uniciteit. De nieuwe opdracht is dus: laat elke individuele entiteit zijn eigenheid behouden.
Zo gezien is dus de imitatie en standaardisatie – het (zich) aanpassen en afmeten van een individu aan een externe maatstaf – verkeerd. Daardoor neemt zijn eigenheid en dus zijn waarde af. De waarde van iets – een steen, boek, tuin, stoel, gedachte, plant, gebeurtenis, mens et cetera – is het grootst als het uniek is, anders dan al het andere. In een paradoxale, maar treffende uitdrukking: enig in zijn soort.
Nu is het voor bijna alle individuele entiteiten in de wereld in principe niet moeilijk hun eigenheid te behouden. Ze zijn simpelweg zoals ze zijn en kunnen uit zichzelf ook niet anders. Voor mensen geldt dat echter niet. Deze zijn niet vanzelf zichzelf én ze laten de wereld en alles wat die behelst ook dikwijls niet zichzelf zijn. Mensen zijn daarom, vanuit romantisch perspectief bezien, de meest problematische entiteiten überhaupt. Dat geldt met name voor de westerse mens.
4. De mens en de natuur
De mens zou de wereld in haar waarde moeten laten en dus de eigenheid van al het andere moeten respecteren. Al het andere, voor zover het buitenmenselijk is, wordt vanouds de natuur genoemd. Dat is althans één van de meest gangbare betekenissen van het begrip natuur. Ook de romantiek gebruikt het als zodanig. De natuur, in deze zin verstaan, moet worden gerespecteerd en met rust gelaten. De mens mag ernaar kijken, ervan genieten, haar eventueel gebruiken, maar niet misbruiken, veranderen en vernietigen.
Gegeven dit uitgangspunt worden een groot aantal verschillende opvattingen en verschijnselen verklaarbaar die zich de laatste twee eeuwen voordoen. Ik noem er een aantal. Het anti-industrialisme. De kritiek op de natuurwetenschap en haar toepassingen zoals genmodificatie. De aantrekkingskracht van ‘biologisch’ voedsel. Het ideaal van ‘duurzaamheid’. Het streven naar ‘natuurbehoud’ en ‘milieubehoud’. Een ‘Engelse’ tuin in plaats van een ‘Franse’ tuin. De voorkeur voor ‘natuurlijke stoffen’. De voorkeur voor wandelen en – in mindere mate – fietsen, de afkeur van autorijden en a fortiori vliegen. De opvatting dat ‘reizen’ goed is, maar ‘massatoerisme’ slecht. Het vegetarisme. De actiegroepen tegen de ‘bio-industrie’ en voor ‘dierenrechten’. Et cetera.
5. De mens in de omgang met een ander
Hoe dient een mens, vanuit romantisch perspectief bezien, een ander mens te bejegenen? Hij dient hem eerst en vooral in zijn waarde te laten, hem te accepteren zoals hij is. Niemand is minder omdat hij anders is dan anderen. Integendeel, het anders-zijn is een bonus. Wie anders is, is bijzonder, niet alledaags. Wie kent niet de fameuze uitspraak dienaangaande van Rousseau:
Ik ben niet gemaakt als enig ander mens die ik heb ontmoet. Ik durf zelfs te geloven dat ik niet gemaakt ben als enig ander mens ter wereld. Als ik niet meer waard ben, dan ben ik in ieder geval anders.[4]
De eis dat men zich conformeert, assimileert of aanpast, of dat men integreert, is zo gezien een immorele eis. Ze accepteert niet de eigenheid van degene die het betreft en vraagt van hem om afstand te doen van zijn individualiteit en om iemand anders te worden. Hij kan dus niet zichzelf zijn.
Nu kan men op verschillende manieren iets eisen. Dat kan gebeuren door middel van een wettelijk verbod of gebod. Maar ook door sociale druk op iemand uit te oefenen, met woorden, houding, gebaren enzovoort. Beide zijn vanuit het romantisch perspectief dus kwestieus, omdat beide de individualiteit dikwijls onderdrukken.[5]
Individualiteit kan zich op allerlei manieren uiten. Bijvoorbeeld in de manier waarop iemand de taal spreekt: elk vogeltje zingt zoals het gebekt is. Het opleggen van een bepaalde manier van uitspreken is ongewenst. Te eisen dat men The Queen’s English of Algemeen Beschaafd Nederlands spreekt is repressief.
Een ander voorbeeld betreft kleding en uiterlijk: een hanenkam, oorbellen, piercings, tatoeages of een broek met gaten erin. Het is ongeoorloofd tegen al dit soort persoonlijke expressies bezwaar te maken. Ook op het werk, een bruiloft of een begrafenis. ‘Gepaste kleding’, een ‘dresscode’ legt iets op en beperkt de individualiteit.
De seksuele geaardheid of – volgens sommigen – voorkeur is een derde voorbeeld. De discussie ging en gaat met name over homoseksualiteit. Heteroseksualiteit op te leggen als norm is onderdrukkend. Men accepteert immers de afwijkende seksuele geaardheid/voorkeur van de ander niet en ontkent daarmee dus ook zijn individuele eigenheid.
In het algemeen geldt op grond van deze romantische visie acceptatie, ‘openheid’, tolerantie als grondnorm. Waarbij aangemerkt moet worden dat het begrip tolerantie in een andere betekenis wordt gebruikt dan ooit gangbaar was. Want in het verleden betekende tolerantie het verdragen van wat men afkeurde. Nu wordt van een tolerant persoon verwacht dat hij zelfs geen gevoel van afkeuring heeft.[6]
Zijn er in de romantische opvatting grenzen aan de acceptatie, openheid en tolerantie? De maatschappelijke onrust die bestaat over pedoseksualiteit kan helpen een antwoord op deze vraag te vinden. In principe gaat het bij pedoseksualiteit, net als bij homoseksualiteit, om een bijzondere seksuele geaardheid of voorkeur. Het behoort dus tot de individuele eigenheid van een persoon en zou, zo gezien, net als homoseksualiteit geaccepteerd moeten worden. Waarom gebeurt dat niet of nauwelijks? Dat is omdat pedoseksualiteit schadelijk wordt geacht voor één van de betrokken partijen, namelijk het kind. Dit in tegenstelling tot homoseksualiteit. De vrije expressie van de individualiteit kent dus een grens: het punt waarop deze expressie schade gaat berokkenen aan anderen. Dit lijkt de opvatting te zijn van de meeste romantici, zowel vroeger als nu.[7]
Het begrip ‘schade’ is natuurlijk niet eenduidig. Men kan sterk van mening verschillen over de vraag wat nu precies schade constitueert. In de negentiende eeuw stuitte de vrijheid van expressie al op een grens waar de destijds hoge normen van wellevendheid werden geschonden. Kennelijk beschouwde men onwellevendheid als een vorm van schade. In de huidige tijd ligt dat heel anders. De wellevendheid is grotendeels verdwenen. Iemand beledigen of belasteren wordt gezien als deel van de individuele expressievrijheid. Zou daarentegen een ondernemer anno nu, omdat zijn individualiteit racistisch of seksistisch is, besluiten om die reden alleen mensen van een bepaald ras of een bepaalde sekse aan te nemen, dan kan hij erop rekenen dat dit zal worden aangemerkt als schade en zalhij door de rechter worden veroordeeld. In de negentiende eeuw werd een dergelijke discriminatie niet gezien als het berokkenen van schade. Iemand wel of niet aannemen behoorde tot de vrijheid van de ondernemer. Kortom: het begrip ‘schade’ verandert in de loop der tijd van betekenis en daarmee verschuiven ook de grenzen die gesteld worden aan de individualiteit. Dat doet echter niets af aan de maatschappelijke invloed van het ideaal van de individualiteit zelf.
Basisnorm voor wetgeving en sociale druk moet dus zijn: iedereen dient vrij te zijn om zichzelf te kunnen zijn. Wetgeving en sociale druk mogen de eigenheid van de persoon niets in de weg leggen. Met één uitzondering: die eigenheid mag geen schade berokkenen aan anderen. Daarop moeten wetgeving en sociale druk toezien. Dat is hun primaire doel. Daarenboven is het een goede zaak als beide de eigenheid stimuleren, voor zover die geen schade berokkent.
Eén bijzondere vorm van sociale druk dient hier met name genoemd te worden: de opvoeding. Dit is immers niets anders dan een sociale druk die – vooral – door ouders wordt gelegd op hun kinderen. Vanuit romantisch perspectief is opvoeding iets problematisch, omdat ouders hun opvattingen over wat goed en slecht is heel snel zullen opleggen aan hun kind. Terwijl wat ouders vinden dat goed of slecht, gepast of ongepast, mooi of lelijk is voor hun kind, helemaal niet goed of slecht et cetera hoeft te zijn voor dat kind. Dat is immers uniek en anders dan zijn ouders. Een goede opvoeding is zo gezien een opvoeding die het kind vrij laat en stimuleert zichzelf te ontdekken en te leren kennen: een anti-autoritaire opvoeding. Het kind moet, op de diverse terreinen des levens, worden geconfronteerd met allerlei opties en mogelijkheden, zodat het kan ervaren wat wel en niet bij zijn unieke persoonlijkheid past. Een goede opvoeding is georiënteerd op de eigenheid van het kind, niet op externe criteria als maatschappelijk succes of een vooraf gegeven moraal en levensopvatting.[8]
Komt het vaak voor dat iemands zelfexpressie schade aanricht aan anderen? Bestaat er zoiets als een schadelijk en in die zin kwaadaardig zelf? Op dit punt stuiten we op een veelal impliciete, maar fundamentele vooronderstelling van vele romantici: de natuurlijke goedheid van de mens. Alle mensen zijn anders, maar geen of vrijwel geen mens is van nature kwaadaardig. Het kwaad – de schade – dat mensen aanrichten, doen zij over het algemeen omdat zij door de maatschappij gedeformeerd zijn. Deze mensen zijn dus niet zichzelf. Waarmee duidelijk is hoe fundamenteel de rol is van de vooronderstelling dat de mens van nature goed is.[9] Deze maakt individualiteit tot iets wat in de verhouding tussen mens en mens niet of nauwelijks problematisch is. Althans als de maatschappij eenieders individualiteit respecteert en niet vervormt of onderdrukt. Mits dat het geval is, kan eenieder volledig zichzelf zijn.
Nog één terzijde voordat we naar het volgende onderwerp kunnen gaan: sommige romantici hechten geen of althans veel minder waarde aan het zojuist besproken schadebeginsel. Zij verdelen de wereld in mensen met individualiteit – doorgaans een kleine elite – en de grote massa van conformistische kuddemensen. Voor hen geldt: als de elite bij het gestalte geven aan haar eigenheid de massa schaadt, so be it. Deze individuen zijn het zout der aarde. De expressie van hun individualiteit is hoogste norm. Als dat mindere mensen schaadt is dat jammer, maar er valt weinig aan te doen. Waar gehakt wordt, vallen spaanders.[10]
Deze ‘aristocratische’ vorm van romantiek is echter vrij zeldzaam. De eerder beschreven ‘democratische’ variant, die iedereen een dergelijke individualiteit toekent, is in de huidige tijd, voor welke naast de individualiteit ook de gelijkheid een grondwaarde is, verreweg de meest dominante vorm van romantisch denken.
6. De mens in de omgang met zichzelf
Individualiteit, daar gaat het om in het leven van de mens. Met andere woorden: echt jezelf zijn. Leven vanuit je eigenheid. Dat is ook wat onder authenticiteit wordt verstaan. Voor het romantisch bewustzijn is dit de hoogste waarde en het hoogste gebod. Niet jezelf zijn, niet leven in overeenstemming met ‘wie je bent’, is de grootste fout die een mens kan maken. Maar authentiek zijn is niet eenvoudig.
In de eerste plaats omdat niemand geboren wordt met zelfkennis. De mens moet zichzelf eerst leren kennen. En dat is moeilijk. Zeker wanneer, zoals de romantici beweren, ieder mens uniek is. Dat betekent immers dat men weinig of niets kan afkijken en nadoen. Het individu kan niet klassieke, door de tijd geschraagde boeken lezen over ‘de’ mens, of luisteren en kijken naar andere mensen met meer ervaring en wijsheid, om daaruit te leren hoe hij zelf is, omdat hij immers uniek is en anders dan alle anderen.
In de tweede plaats is authentiek zijn niet eenvoudig omdat het kracht en moed vereist. Er is namelijk altijd een sociale en vaak ook een wettelijke druk om zich aan te passen en te conformeren en het is het gemakkelijkst om daaraan toe te geven. Zelfkennis is dus niet voldoende. Men moet ook nog in staat zijn die kennis om te zetten in daden en zichzelf durven te zijn. Vanuit romantisch perspectief is dit de kern van de menselijke conditie.
Hoe kan een individu zichzelf leren kennen? De receptuur is tweeledig. In de eerste plaats moet hij op alle terreinen des levens experimenteren, uitproberen, testen ‘wat hem ligt’, ‘wat bij hem past’. In de tweede plaats moet hij, als hij weer een experiment heeft ondernomen, heel goed naar binnen kijken en luisteren, om te achterhalen of dat experiment hem werkelijk ‘raakt’, om te zien of zijn ‘ik’ een teken geeft dat dit het ware is voor hem. Introspectie dus. De mens leert zichzelf kennen door ‘de weg naar buiten’ te nemen en alles te onderzoeken, en tegelijkertijd ‘de weg naar binnen’ te nemen, door via introspectie na te gaan wat het goede is dat behouden moet worden.
In dit verband is het terrein van de seksualiteit paradigmatisch geworden. Het individu kan zijn seksuele geaardheid of voorkeur alleen achterhalen door seksueel te experimenteren en tegelijkertijd aan introspectie te doen, om vast te stellen of het experiment ‘aanslaat’. Als dat het geval is, is in het romantisch perspectief een bewijs geleverd voor de seksuele identiteit van de betreffende persoon.
Dit denkmodel wordt echter niet alleen op de seksualiteit van toepassing geacht, maar op de meeste, zo niet alle terreinen des levens. Men kan denken aan voedingsmiddelen, hobby’s, sportvoorkeuren, studiekeuze, beroepskeuze enzovoorts. Steeds weer is de gedachte dat de meeste opties niet, en sommige wel bij de bijzondere persoonlijkheid van het individu passen. De kunst is steeds om laatstgenoemde opties te vinden. Want alleen in dat geval hoeft het individu zijn eigenheid geen geweld aan te doen.
Neem studie- en beroepskeuze. Ooit speelde de eigen individualiteit daarbij geen enkele rol. Men ging in de leer bij een bakker omdat de eigen vader ook bakker was en men dus zelf ook bakker zou worden. Of men ging rechten studeren omdat dit een stapje hoger was op de maatschappelijke ladder. Of men ging theologie studeren omdat men door God in zijn hart was geraakt. Wat ook de achtergrond was, de individualiteit speelde geen enkele rol, net zomin als vragen in de geest van ‘Wie ben ik?’ en ‘Past het bij mij?’ Tegenwoordig zijn dat dé vragen bij uitstek die aan de studie- en beroepskeuze ten grondslag liggen.
Het staat buiten kijf dat er nogal wat praktische bezwaren kleven aan de opdracht te experimenteren en aan introspectie te doen. Om te beginnen zou de mens in principe eindeloos door moeten gaan met experimenteren, op alle terreinen des levens, om werkelijk te kunnen achterhalen wat bij hem past. Dat is in de praktijk niet realiseerbaar. Daar komt nog bij dat men bij een goed en gedegen experiment niet over één nacht ijs kan gaan. Eén resultaat van één enkele ‘proef’ zegt niets. Men moet overal dus relatief diep induiken en vrij langdurig experimenteren, om bruikbare resultaten te krijgen. Dat maakt de opdracht om op alle terreinen des levens te experimenteren om te achterhalen wie men is al helemaal onuitvoerbaar.
Degenen die zich onder invloed van de romantiek geroepen voelen te experimenteren gooien het in de praktijk daarom vrijwel altijd op een akkoordje met de werkelijkheid. Zij sluiten een compromis. Ze experimenteren heftig maar oppervlakkig tot hun dertigste en daarna settelen ze zich.
En wat te denken van de plicht tot introspectie? Hoe wordt ‘aan de binnenkant’ precies duidelijk wat wel en niet ‘aanslaat’? Wat geldt als overtuigend bewijs dat het experiment resoneert met het ik? In abstracto is het antwoord duidelijk: het gevoel. Voor de romantici is het gevoel hét criterium. De vraag is steeds: hoe voelt het? Als het goed voelt, is het goed. Het verstand, de ratio wordt gewantrouwd. Het gebruik van het verstand leidt tot ‘verstandige’, ‘prudente’ beslissingen, maar het zijn precies zulke beslissingen die het individu belemmeren zichzelf te zijn.
Neem bijvoorbeeld de ‘verstandige studiekeuze’. Dat is de keuze van een studie waarmee men een goede boterham kan verdienen. Maar wie zegt dat die studie, en het beroep dat in het verlengde ervan ligt, past bij het betreffende individu? Als dat individu een kunstzinnige individualiteit heeft en zijn ‘hart’ dus uitgaat naar de kunst, kan hij beter een kunstopleiding gaan doen, ook al zijn de economische vooruitzichten met zo’n opleiding een stuk minder florissant. Het hart, dat wil zeggen het gevoel, gaat boven het verstand. Het levert een hoger inzicht, een hogere wijsheid. ‘Het hart heeft zijn redenen die het verstand niet begrijpt.’[11]
In de praktijk is het hanteren van het gevoel als criterium voor het handelen echter nog niet zo eenvoudig. De signalen die het gevoel afgeeft zijn immers dikwijls noch eenduidig, noch door de tijd heen stabiel. Niet eenduidig: iets voelt vaak in bepaalde opzichten goed, in andere niet goed. Of het voelt tot op zekere hoogte goed. De vraag is dan: is dat wel goed genoeg? Niet stabiel: onze gevoelens variëren dikwijls. Wat goed voelt, kan een uur later al vervelend of zelfs afstotelijk zijn. Iemands smaak op allerlei terreinen verandert doorgaans in de loop van zijn leven. De volwassene staat dikwijls ver af van vele van de voorkeuren die hij had in zijn jeugd. Zelfs binnen enkele jaren kan iemands smaak sterk veranderen en dus ook ‘wat goed voelt’.
Daar komt nog eens bij dat de romanticus veel feitelijke gevoelens ervan verdenkt niet ‘echt’, niet authentiek te zijn. De mens is immers in zijn ogen veelal door de maatschappij vervormd. Hij is niet zichzelf, maar heeft zich allerlei opvattingen laten aanpraten, waardoor ook zijn emotionaliteit niet meer ‘puur’ en eigen is, maar ‘uit de tweede hand’. Men gaat ook in zijn gevoelens mee met anderen, met wat hoort. Zou men deze gevoelens als criterium voor het handelen nemen, dan raakt men geheel en al af van het pad naar het ware zelf.
Dit alles in acht nemend, is het geen wonder dat veel mensen die menen af te moeten gaan op hun gevoelens, het moeilijk vinden te kiezen. Want steeds weer stuiten zij op hetzelfde vragencomplex: wat voel ik eigenlijk? Is dit gevoel wel blijvend? Is het gevoel wel ‘echt’? Wat is mijn echte gevoel?
Below the surface-stream, shallow and light,
Of what we say we feel – below the stream,
As light, of what we think we feel – there flows
With noiseless current strong, obscure and deep,
The central stream of what we feel indeed.[12]
Dikwijls moeten ze, als ze uiteindelijk iets gekozen hebben, na enige tijd constateren ‘toch het verkeerde te hebben gekozen’, omdat veel gevoelens nu eenmaal niet stabiel zijn. Wat dan vaak leidt tot de conclusie dat het eerdere gevoel kennelijk niet ‘echt’ was geweest, want ‘echt’ wordt veelal gelijkgesteld aan blijvend.
Voor wie opgezadeld zit met deze existentiële vragen zijn er eigenlijk maar twee uitwegen. Of men gaat driftig door met experimenteren in de hoop uiteindelijk een duidelijk teken te krijgen van de gevoelens, of men zoekt bij de introspectie professionele hulp van de zijde van een therapeut. Beide fenomenen hebben dankzij de romantiek in de maatschappij dan ook een grote vlucht genomen.
Zoals hierboven al gesteld zijn, vanuit romantisch perspectief, ook voor de mens die erin slaagt zichzelf te leren kennen de problemen nog niet opgelost. Hij moet er immers ook nog in slagen daadwerkelijk zichzelf te zijn. Dat men zichzelf kent betekent immers nog niet dat men in de praktijk van alledag ook zichzelf is. Integendeel. Conformisme en assimilatie werd en wordt in alle samenlevingen zeer op prijs gesteld. Wie anders is, afwijkt van wat gewoon is, krijgt het vaak te verduren. Spot, kritiek of zelfs geweld valt hem ten deel. Daarom is de neiging sterk om individuele eigenheid te verbergen en zich aan te passen. Wat vanuit romantisch perspectief een zeer kwalijke zaak is, omdat het jezelf kunnen zijn de belangrijkste voorwaarde geacht wordt te zijn voor levensgeluk.
We zien dan ook dat deze problematiek vanaf de negentiende eeuw tot op de dag van vandaag een voornaam thema wordt in de kunsten zowel als in het leven: het individu wordt door zijn omgeving een bepaalde richting opgeduwd, die slecht voor hem is omdat ze niet bij hem past. Het is de moeilijke opdracht voor het individu om tegen de wensen van zijn omgeving in te gaan, ‘uit de kast te komen’ en, in weerwil van de oppositie die hij onvermijdelijk zal ondervinden, toch zijn eigen weg te gaan, in overeenstemming met zijn bijzondere ik. Dat is niet eenvoudig, maar het moet. De overwinning in deze uiterlijke én innerlijke strijd te behalen, dat is wat de romanticus onder moed verstaat. Moed is bovenal de moed om jezelf te zijn.
7. Een aantal implicaties
1. Het teken bij uitstek dat een mens zichzelf is en niet, onder druk van anderen, denkt en doet wat zij van hem verwachten, is dat hij dingen zegt en doet die afwijken van wat normaal, standaard, doorsnee, gewoon is. Dat hij origineel is en nieuwe dingen zegt en doet. Originaliteit, creativiteit in de brede zin van het woord, en vernieuwend optreden zijn, zo gezien, kenmerkend voor de authentieke mens, die niet klakkeloos anderen volgt, maar zelf zijn weg uitstippelt.
Dikwijls wordt de geniale kunstenaar gezien als paradigmatisch voorbeeld van zo’n origineel en creatief individu. Het is inderdaad zo dat de meeste kunstenaars het als hun taak zien origineel en vernieuwend te zijn en iets te scheppen wat afwijkt van wat al eerder gedaan is. Men dient echter wel te beseffen dat dit beeld van de kunstenaar pas door en in de romantiek is opgekomen. Vóór de romantiek stond kunst niet in het teken van originaliteit, maar juist van imitatie, van nabootsing van de werkelijkheid buiten het ik van de kunstenaar, of althans van wat als wezenlijk werd beschouwd voor die werkelijkheid.[13] En dat geldt niet alleen voor de kunst, maar voor het denken überhaupt. Dit was gericht op de objecten buiten het ik van de denker. De romantiek heeft de aandacht verlegd van de buitenwereld naar de innerlijke wereld van het subject. Daardoor heeft ook de kunst een geheel nieuwe betekenis gekregen. Het is niet meer iets wat de werkelijkheid representeert, maar iets wat expressie geeft aan de individualiteit van de kunstenaar.
2. Als de mens niet, zoals de traditie meende, behept is met een ik dat in veel opzichten vergelijkbaar is met en gelijk is aan het ik van anderen, omdat alle mensen nu eenmaal tot dezelfde soort behoren, maar hij heeft een uniek ik, dat anders is dan alle andere, dan is het doorgronden van de mens nog veel moeilijker dan altijd al werd gedacht. Moeilijk voor de betrokkene zelf, die er veel energie in moet stoppen om zichzelf te leren kennen, maar bijna onmogelijk voor ieder ander, die immers volstrekt anders in elkaar zit en dus niet zijn eigen ik of zijn algemene mensenkennis als interpretatiekader kan en mag nemen voor hoe iemand anders in elkaar zit. Onvermijdelijk gevolg: mensen staan als vreemden tegenover elkaar, ook als ze denken dat dat niet zo is. Wanneer het besef doordringt dat men niet begrepen wordt door anderen, dan is er sprake van vervreemding. Men realiseert zich dat men een vreemde is gebleven, die niet wordt gekend.
Existentiële eenzaamheid is het resultaat. Een eenzaamheid die des te meer wordt gevoeld naarmate het individu door meer mensen is omringd: al die mensen zijn er wel, maar er is geen wezenlijk contact met hen. In het verlengde van deze eenzaamheid liggen Weltschmerz en de ennui. Maar ook het grote verlangen. Het verlangen naar iets wat of iemand die deze eenzaamheid en die vervreemding teniet kan doen en waarmee men kan versmelten.
Dit verlangen is de bron van de romantische liefde. Deze liefde is de vervulling van het verlangen naar versmelting. In de romantische liefde worden de vervreemding en de eenzaamheid teniet gedaan. Het individu wordt, niettegenstaande zijn uniciteit, ten diepste begrepen door de ander. Men weet zich gekend én op waarde geschat.
De romantische liefde is niet per se een liefde die ook lichamelijk is. De versmelting kan ook zuiver geestelijk zijn, zoals in de ware vriendschap, of in de liefde tot God.
Het grote verlangen om de vervreemding te overwinnen kan ook een andere uitweg zoeken. Het kan de romanticus tot revolutionair maken. Dat gebeurt als de vervreemding wordt geweten aan de bestaande maatschappelijke orde. Zo gezien kan ze alleen overwonnen worden als deze maatschappelijke orde omver wordt geworpen en wordt vervangen door een betere orde, waarin de mensen op een liefdevolle manier met elkaar omgaan. Deze romantische gedachte is de diepste drijfveer van bijvoorbeeld het marxisme.[14]
3. Het ligt misschien voor de hand om individualiteit te beschouwen als iets wat kenmerkend is voor concrete, tast- en zichtbare individuele entiteiten, zoals mensen, dieren, planten, stenen en dergelijke, maar logisch noodzakelijk is het zeker niet. Men kan aan van alles individualiteit toekennen, ook aan minder of niet tast- en zichtbare entiteiten. De romantici hebben dat vanaf het begin gedaan.
De grootheid ‘cultuur’ in het bijzonder is door de romantiek uitverkoren als entiteit met een eigenheid die het waard is om behouden te blijven. Hier is de norm dus niet het zichzelf zijn van de individuele mens, maar het zichzelf zijn van een bepaalde cultuur. In het eerste geval is de focus er vooral op gericht dat een individuele mens zichzelf wordt. In dit tweede geval is de inzet doorgaans dat een individuele cultuur zichzelf – authentiek – blijft en zich niet vermengt met een andere cultuur, waardoor ze te gronde zou kunnen gaan, omdat ze door die andere cultuur wordt vernietigd. Ook deze vorm van romantisch denken is buitengewoon invloedrijk. Men kan wel stellen dat ze de laatste decennia onder de naam ‘multiculturalisme’ invloedrijker is geworden dan ooit tevoren. Waar het ‘coming out’ motief centraal staat in allerlei uitingen van het romantisch perspectief toegepast op de individuele mens, staat hier het motief centraal van de noble savage die aangevallen wordt door een machtsbeluste figuur – meestal de westerling – die iedereen die anders is voor de keuze stelt zich te onderwerpen en aan te passen of the sterven.[15]
De achterliggende ideeën zijn exact hetzelfde als die welke hierboven zijn besproken, met als enige verschil dat ze in dit geval worden toegepast op collectiviteiten – groepen van mensen die gezamenlijk een cultuur delen – in plaats van op individuele mensen. Toch gaan de twee verschillende vormen van romantiek niet samen. Integendeel: ze zijn principieel onverenigbaar. Een cultuur kan immers alleen authentiek blijven als de mensen die die cultuur delen eraan blijven vasthouden. Nu is cultuur ten opzichte van het individu een externe maatstaf. Wie zich laat leiden door culturele normen, laat zich leiden ‘van buitenaf’. Het hoogste gebod van de romantiek die het opneemt voor het individu zegt echter dat dat individu zich niet ‘van buitenaf’ moet laten sturen, maar alleen af moet gaan op wat zijn eigen, authentieke ik, zijn ‘innerlijke stem’ hem zegt. Het is dus duidelijk dat de twee vormen van romantiek ten principale niet te combineren zijn en het óf de een, óf de ander is.
In de praktijk is dat echter dikwijls minder duidelijk. Er zijn veel mensen die beide vormen van romantiek zo goed en zo kwaad als het lukt met elkaar trachten te combineren.[16] Dat is logisch weliswaar inconsistent, maar psychologisch heel goed te begrijpen. Het gaat immers in beide gevallen om dezelfde gevoeligheid voor de waarde van het eigene van verschillende entiteiten.
8. De romantische waarheid
Tot zover de bespreking van het grondidee van de romantiek – de individualiteit – en van een aantal invloedrijke uitwerkingen van dit idee op diverse gebieden. We hebben daarmee genoeg materiaal verzameld om nu de vraag te kunnen bespreken wat de romantiek precies verstaat onder ‘waarheid’.
Waarheid is in abstracto het kenmerk van een juiste uitspraak over de werkelijkheid. Een ware uitspraak is dus een uitspraak die overeenstemt met de feitelijke werkelijkheid. Volgens de romantici bestaat de werkelijkheid louter en alleen uit individuele entiteiten. Bovenindividuele entiteiten – soorten – zijn slechts concepten, ontworpen door de mens als een intellectueel steno. Ze maken geen deel uit van de werkelijkheid. Ze bestaan niet echt. Dat betekent dat ware uitspraken alleen mogelijk zijn over individuele entiteiten. Bijvoorbeeld: een ware uitspraak over een bepaald mens is mogelijk, een ware uitspraak over ‘de’ mens niet. Want die bestaat niet.
Waarbij onmiddellijk moet worden aangetekend dat ‘mogelijk’ niet hetzelfde is als ‘waarschijnlijk’ of ‘makkelijk’. Zoals hierboven besproken is in de romantische opvatting bijvoorbeeld het ik van een individuele mens bijzonder moeilijk te doorgronden, ook voor die mens zelf. En dat geldt in meerdere of mindere mate voor alle individuele entiteiten. Maar in ieder geval is een dergelijke doorgronding mogelijk. Dat geldt niet voor soort-begrippen zoals ‘de’ mens. Deze kunnen niet worden doorgrond, omdat ‘de’ mens en andere soorten niet echt bestaan. Elk mens is anders. Waaruit volgt dat kennis over de soort geen echte kennis is en dus niet waar is. Dit is een volledige omkering van de opvatting die sedert de Oudheid in het Westen dominant is geweest, die stelde dat alle kennis kennis is van het algemene. Het individuele, werd altijd gesteld, is onkenbaar: individuum est ineffabile.
Wie toch meent iets algemeens te kunnen zeggen over een individuele entiteit, aldus de romantische opvatting, reduceert de complexiteit van de werkelijkheid. Hij generaliseert, hij hanteert stereotypen. En als hij vervolgens zo’n generalisatie van toepassing verklaart op een individuele entiteit getuigt hij van een bevooroordeelde geest. Hij is iemand die ‘een stempel opdrukt’, ‘in een hokje plaatst’. Vanuit romantisch perspectief geen geringe zonden.
Daarmee hebben in feite alle wetenschappen van vóór de romantiek vrijwel helemaal afgedaan. Deze waren immers niet of nauwelijks geïnteresseerd in het individu als individu, maar bovenal in het individu als representant van een soort. Ze waren ‘eidetisch’. Dat kwam omdat men steeds op zoek was naar de essentie, naar het wezenlijke (eidos) in de dingen, waarvan men aannam dat het tenminste ten dele in het individuele besloten lag, zonder er ooit volledig mee samen te vallen. De blik was dus nooit gericht op het individuele als individuele. Men had in het individuele vooral belangstelling voor wat het individuele oversteeg.
De traditionele wetenschappen zijn niet het enige voorwerp van romantische kritiek. Ook de moderne wetenschap deugt vanuit dit perspectief niet. Deze is weliswaar niet gericht op het wezen der dingen, maar wel op algemene wetmatige samenhangen tussen allerlei algemene begrippen. Ze zijn ‘nomothetisch’.[17] En dus in zekere zin net zo ‘essentialistisch’ als de traditie, al bedrijft ze een andere vorm van essentialisme. Een voorbeeld: de moderne wetenschap is niet op zoek naar het wezen van kracht, massa en versnelling, maar wel naar de samenhang tussen dergelijke abstracte grootheden, in casu: kracht is gelijk aan massa maal versnelling.
Dit voorbeeld is afkomstig uit de moderne natuurwetenschap, maar genoemd streven staat eveneens centraal in de moderne sociale wetenschap, die op de natuurwetenschap is geënt. De onderzoeksmethode is ook gelijk: zoveel mogelijk factoren constant houden en gemiddelde waarden berekenen.
De romantiek ziet deze benadering als een ontoelaatbare reductie van de complexiteit die eigen is aan de werkelijkheid. Elke individuele entiteit is uniek en heeft allerlei karakteristieken. Deze blijven onzichtbaar wanneer men alleen op zoek is naar algemene verbanden tussen algemene begrippen. De moderne wetenschap geeft dus een vertekend, reductionistisch beeld van de werkelijkheid.
In plaats van deze traditionele en moderne vormen van wetenschap, moet er naar romantische overtuiging een nieuwe, andere wetenschap komen, die niet essentialistisch is, maar zich richt op het individuele, het bijzondere, het unieke. Een wetenschap die niet (alleen maar) eidetisch en nomothetisch, maar ‘idiografisch’ is.[18] Met een andere methode: geen survey-research, maar monografieën; geen enquêtes, maar diepte-interviews; geen thin description, maar thick description, geen kwantitatief, maar kwalitatief onderzoek, et cetera. Het oogmerk moet niet (alleen) zijn tot algemene inzichten te komen, maar (ook) te laten zien hoe uniek en onvervangbaar het individuele is.
Voor de kunsten geldt mutatis mutandis hetzelfde als voor de wetenschappen. Traditioneel waren zij erop gericht iets tijdloos, iets eeuwigs en universeels te zeggen over het goede, ware en schone. In en door de romantiek is kunst iets geheel anders geworden. Haar taak is nu het individuele en unieke te tonen. Dat betekent ten eerste: permanente vernieuwing. Als het al eens eerder is gedaan, is het geen kunst meer. Dat geldt zowel qua onderwerp als qua techniek. Daarom moeten de onderwerpen steeds anders zijn en is het beter geen of bijna geen bestaande technieken te leren en te hanteren. Die doden de creativiteit en maken van een kunstenaar een imitator. Maar het betekent ook dat de kunstenaar de taak heeft generalisaties, stereotypen aan de kaak te stellen. Dat zijn allemaal vooroordelen, die het bijzondere niet in zijn waarde laten.
De kunstenaar moet partij kiezen voor dit bijzondere en afwijkende. Zijn werk zal daarom, als het goed is, de burger épateren, wat wil zeggen shockeren. De burger is immers de persoon die generalisaties en stereotypen belichaamt. Hij is ‘burgerlijk’. Door hem te shockeren, verricht de kunstenaar een goede daad, want hij opent diens geest voor de mogelijkheid dat ‘it ain’t necessarily so’.
9. Hoe waar zijn de inzichten van de romantiek?
De romantische geesteshouding bestaat nog altijd, ruim honderdvijftig jaar na afloop van het tijdperk van de romantiek in de enge zin van het woord. Sterker nog, ze lijkt invloedrijker dan ooit tevoren. In de negentiende eeuw was de romantiek iets wat vooral de bovenlaag van de bevolking regardeerde, die opgeleid was en boeken las. Anno nu is de romantische geesteshouding een van de grondtonen van de denkwijze van de gehele westerse bevolking en rukt ze ook op in de andere werelddelen.[19] Ze is dus kennelijk erg aantrekkelijk. Maar is ze ook waar?
Dat hangt ervan af. Als men de romantische ideeën beschouwt als een correctie van en een aanvulling op de oudere benadering die het individuele zag als secundair en vooral als drager van abstracte, algemene soort-eigenschappen, dan lijkt me de romantiek van grote waarde. Zo gezien kan men wel stellen dat de romantiek ons een kant van de werkelijkheid heeft geopenbaard die voordien duidelijk werd veronachtzaamd.
In de gedachte dat de soort prevaleert boven de individuele entiteit herkent men uiteraard de erfenis van Plato, die het algemene zag als het ware zijnde en het individuele slechts als een imperfecte afspiegeling daarvan. Een dergelijke Platoonse nimbus van verhevenheid rond het algemene moet worden verworpen. Het algemene is een dunner, zwevend, substantieloos zijnde, een half-zijnde, waaraan het volle gewicht van het zijn ontbreekt. De werkelijk waardevolle kant van het zijn ligt in het concrete, individuele, veranderlijke en vergankelijke zijn.[20]
Daaruit volgt echter niet dat het algemene niet echt bestaat, slechts conceptueel is en van generlei reële betekenis. Het tegendeel is het geval. Soorten – zoals bijvoorbeeld ‘de’ mens – bestaan wel degelijk echt, zij het niet op dezelfde wijze als individuele entiteiten bestaan, en hebben een normerende werking voor het individu dat deel uitmaakt van de soort. Waar de romantiek het algemene ten principale verwerpt en de werkelijkheid definieert als louter bestaande uit individuele entiteiten, schiet ze door en wordt ze tot een geestesgesteldheid die de waarheid geweld aandoet. Wie in een dergelijk ontologisch individualisme gelooft, bekoopt dat met een partiële blindheid voor de werkelijkheid, omdat hij allerlei algemene fenomenen gewoonweg niet meer waarneemt, of althans niet wil waarnemen en ze eenvoudigweg ontkent. Gezien de alomtegenwoordigheid van de romantische geestesgesteldheid is deze blindheid in de praktijk van alledag ook daadwerkelijk dikwijls waar te nemen.
Neem nu – om bij het voorbeeld van zojuist te blijven – de mens. Het is ongetwijfeld waar dat elke individuele mens tot op zekere hoogte uniek is, anders dan wie ook. Er is dus zeker sprake van individualiteit bij de menselijke soort. Maar dat wil niet zeggen dat er niet tegelijkertijd ook grote overeenkomsten zijn tussen alle –of met vele andere – exemplaren van de soort. De waarneembare variëteit tussen mensen is beperkt. Mensen zijn in de meeste opzichten variaties op één of enkele patronen. Niet alleen in wat en hoe ze feitelijk zijn, maar ook in wat objectief goed en slecht voor hen is. Ook de moraliteit is dus in belangrijke mate ‘in het hart geschreven’ en allesbehalve subjectief en relatief.
En wat voor de mens geldt, geldt doorgaans in nog grotere mate voor de vele andere soorten die we in de kosmos tegenkomen. Individualiteit is er wel, maar er zijn evenzogoed talrijke soorteigenschappen, die het ‘gedrag’ en de identiteit van de individuele entiteit verklaren. Daarom zijn de wetenschappen – eidetisch én nomothetisch – ook zo vruchtbaar. Dat zijn ze omdat de werkelijkheid niet alleen bestaat uit individuen maar ook uit soorten.
De romantische denkwijze heeft in de wetenschap nooit veel invloed gekregen. Daarvoor is de eidetische en nomothetische traditie in de wetenschap te groot. De romantische kritiek op de wetenschap is derhalve grotendeels ineffectief gebleven – met uitzondering van enkele sociale wetenschappen, zoals de culturele antropologie, en geesteswetenschappen als geschiedenis, waar de romantisch-idiografische benadering de overhand heeft.
Wat voor de wetenschap geldt, geldt echter niet voor de kunsten. Daar is de invloed van de romantiek enorm. En de effecten zijn ambivalent. De romantiek heeft in de kunsten eerst bevrijdend en bevruchtend gewerkt en heeft een schitterende uitwerking gehad, maar na verloop van tijd, vanaf ongeveer het eind van de negentiende eeuw, zorgde zij vooral voor stagnatie en achteruitgang. Dat geldt zowel voor de schilderkunst en de muziek als voor de literatuur. Creatieve vernieuwing is kennelijk alleen maar mogelijk als men geheel doortrokken is van wat in het verleden in de kunst is voortgebracht. Wie weigert op de schouders van reuzen te gaan staan, blijft hangen op het niveau van dwergen.
De grootste schade heeft de romantiek aangericht in de moraal en de reflectie op de moraal die we ethiek noemen. Op dat gebied is het overgrote deel van het inzicht dat in de loop van de eeuwen is opgebouwd omtrent de mens, door het individualiteitsprincipe dat in moralibus uitmondt in subjectivisme en (cultuur-)relativisme, uit het bewustzijn van een groot deel van de westerse bevolking gevaagd.[21] Dat is een groot verlies. Want het menselijk geluk is voor een flink deel afhankelijk van de levenswijsheid die hij heeft. En het is precies deze levenswijsheid, die besloten lag in eeuwen van morele reflectie, die grotendeels om zeep is geholpen door de romantische denkwijze.
—————————————————
1)
Een kleine greep uit de waslijst aan overzichtsliteratuur: Rudolf Haym, Die Romantische Schule, Wissenschaftliche Buchgesellschaft Darmstadt g.d. (1870); Ricarda Huch, Die Romantik, Blütezeit, Ausbreitung und Verfall, Rowohlt 1985 (1951); H.G. Schenk, The Mind of the European Romantics, Oxford University Press 1979 (1966); Lilian Furst, Romanticism in Perspective, MacMillan 1969; George Gusdorf, Le Romantisme, Éditions Payot 1993, 2 vols.; Maurice Cranston, The Romantic Movement, Basil Blackwell 1994; Irving Babbitt, Rousseau and Romanticism; Transaction 1991 (1919); Helmut Schanze (red.), Romantik-Handbuch, Kröner 1994; Rüdiger Safranski, Romantik, eine Deutsche Affäre, Fischer Taschenbuch Verlag 2011 (2009)
2)
Zie over het nominalisme, Alain de Libera, La Querelle des Universaux, de Platon à la fin du Moyen Age, Seuil 1998; hst. VI
3)
Althans in het christelijke Westen. In de islamitische wereld was de definitie iets anders, maar niet minder vast en bepalend voor individuele gevallen.
4)
‘Je ne suis fait comme aucun de ceux que j’ai vus; j’ose croire n’être fait comme aucun de ceux qui existent. Si je ne vaux pas mieux, au moins je suis autre.’ Rousseau, wiens oeuvre de romantiek sterk geïnspireerd heeft, doet deze uitspraak helemaal aan het begin van boek I van zijn Confessions. Babbitt (zie noot 1) noemt Rousseau the ‘first of the romantics’.
5)
In J.S. Mill, On Liberty, één van de meest invloedrijke romantische boeken, staat het gevaar van sociale druk voor de individualiteit centraal.
6)
Vgl. Andreas Kinneging, Geografie van Goed en Kwaad, Spectrum 2006, hst.3
7)
Het zogenaamde ‘schadebeginsel’, zoals maatgevend verwoord door Mill in On Liberty.
8)
Onder meer de Montessori-, Dalton- en Vrije scholen proberen deze ideeën al een eeuw of meer in de praktijk te brengen. Maar ze zijn sedert ‘1968’ veel wijder verspreid. De opvoeding in het Westen is tegenwoordig vrijwel over de gehele linie anti-autoritair.
9)
Ook een idee dat teruggaat op Rousseau en dat haaks staat op de traditionele opvatting, die zegt dat de mens ‘zondig’ is, erg zijn best moet doen om het goede te doen en dan nog tekortschiet.
10)
Deze vorm van romantiek vinden we bovenal bij Friedrich Nietzsche. Zie vooral zijn Genealogie der Moral, hst.1
11)
Pascal: ‘Le coeur a ses raisons que la raison ne comprend point.’ Veel geciteerd door romantici, maar Pascals ‘hart’ is het instrument om God waar te nemen, niet het authentieke ik. Zie Blaise Pascal, Gedachten, Boom 2009 (1997), p.152 no. 423 en 424 Het piëtisme (de bevindelijkheid), met zijn nadruk op het gevoel in het geloof, is zeker verwant met de romantiek en is er historisch ook een voorloper van. Maar het is niet zelf romantisch, omdat het anders dan de romantiek niet ego-centrisch, maar theo-centrisch is.
12)
Matthew Arnold, quoted in Lionel Trilling, Sincerity and Authenticity, Harcourt 1980 (1974), p.6
13)
Zie de bijdrage van Lennaart Allan aan deze bundel.
14)
Een interessant overzicht van een aantal belangrijke vervreemdingstheorieën, waaronder die van Marx, geeft Richard Schacht, Alienation, George Allen & Unwin 1971.
15)
Een recent voorbeeld is de technisch prachtig gemaakte film Avatar.
16)
Een academicus die dat doet is Charles Taylor. Zie bijvoorbeeld zijn De malaise van de moderniteit, Kok Agora 1994 (1991).
17)
I.e. wettenstellend (Gr: nomos en thesis).
18)
I.e. individuele gevallen beschrijvend (Gr: idios en graphein).
19)
Ian Buruma en Avishai Margalit, Occidentalisme, Atlas 2004, stellen dat het anti-westerse denken kenmerkend voor de radicale islam voortkomt uit de – westerse – romantiek.
20)
Dit is een aanhaling van Nicolai Hartmann, Zur Grundlegung der Ontologie, 4e ed. 1965 (1934), pp. 290-292
21)
Een goed voorbeeld hiervan is de theorie van de zeven hoofdzonden. Dit is een theorie die buitengewoon veel helderheid geeft over de donkere kant van de menselijke natuur en die, anders dan veel mensen denken, volstrekt niet afhankelijk is van enig Godsgeloof. Iedereen kan van de doordenking van deze theorie veel profijt trekken. Toch is ze, onder invloed van—onder meer—het romantische denken, inmiddels zo goed als in vergetelheid geraakt. Zie: Morton Bloomfield, The Seven Deadly Sins, Michigan State College Press 1952; Henry Fairlie, The Seven Deadly Sins Today, University of Notre Dame Press 1979 (1978); Solomon Schimmel, The Seven Deadly Sins, Oxford University Press 1997. Een ander goed voorbeeld is de deugdenleer zoals we die aantreffen in Aristoteles, Nicomachische Ethiek. Als studenten zich daar voor het eerst in moeten verdiepen, zijn ze altijd uiterst verbaasd: ‘Hoe wist die man, die 2400 jaar geleden leefde, zoveel van ons?’